Als door een olifant geswaffeld

Ik had beetjes haast, tenminste dat vond ik. Daarom ging ik in een iets steviger tempo door de supermarkt. In dito tempo wordt mijn mandje tot over de rand gevuld. Door mijn stijve rechter onderbeen kan ik mijn gewenste tempo maar net bolwerken. Af en toe sla ik tijdens het lopen een tikje uit het lood waardoor ik onderweg al 2 keer op een haar na tegen een drietal jongens ben opgebotst. Mijn schuld. De grap dat ze mij eens moesten zien autorijden valt goed. Ik heb bijna alles wat ik nodig heb als ik besluit nog even een leverworst te halen, gewoon om wat te snaaien te hebben, lekker met knoflookmosterd op een schaaltje. Lekker truttig op de bank.

Uiteraard ga ik voor de grote worst van zo'n 30 centimeter lang. De keuze bestaat uit het dure merk, waarbij ik steeds dat liedje in mijn hoofd krijg van '... dan gewoooooone leverworst!' en dan van je tra-la lala laaaaah. Verder het huismerk en het goedkopere merk. Daar valt mijn keuze op, maar goedkoop betekent bukken. Daar hou ik niet van. Thuis is ook alles zo dat ik weinig hoef te bukken. De wasmachine en droger staan bijvoorbeeld bovenop verstevigde keukenkastjes, in die kastje staan de wasmanden op een la, die geheel naar buiten kan. Waarom vertel ik dit eigenlijk? O, ja... Bukken!

Door mijn rare been en het zware mandje verloopt het bukken niet optimaal. Een normaal mens zet dan z'n mandje neer. Ik niet. Ik besluit om in ėėn beweging, door m'n knieën te gaan en met een armzwaai de worst onderweg op te pakken. Het mandje functioneert als tegengewicht. Dat gaat lukken, spreek ik mezelf moed in tijdens de armzwaai omhoog. Maar dan slaat de zwaartekracht van het tot over de rand gevulde mand harder toe dan eerder ingeschat. Ik glijd een beetje uit, terwijl de armzwaai omhoog in volle gang is. Ik weet een val te voorkomen door het mand na voren te bewegen, maar zwaai daardoor wel met de worst woest om mij heen.

De worst komt wreed tot stilstand tegen de buik van één van het drietal waar ik al een paar bijnabotsingen mee heb gehad. De blik van het nu wel een beetje zat zijn is duidelijk af te lezen van zijn gezicht. De jongeman wenst niet door een goedkope leverworst van 30 centimeter geswaffeld te worden, zo vermoed ik. Ik sta tegenover 2 petjes en een capuchon, de worst houd ik als een bos bloemen op borsthoogte tussen ons in. 'Voor mijn vrouw', zeg ik gespeeld dommig, 'vindt ze lekker...', voeg ik er nog onnozeler aan toe. Hij geeft me een hand en gierend lachend gaan de mannen richting de kassa, af en toe omkijkend en dan nog harder lachend.

Met een volle tas loop ik even later naar buiten. Het drietal blijkt onderdeel te zijn van een groep van tien, elf jongeren die daar wel vaker rond de winkelwagentjes hangt. De drie zijn druk bezig een verhaal te doen, de anderen deinen mee met het lachen, het elkaar op de schouders slaan, de high fives en vuisten van respect. Dan word ik gespot. 'Meneer, laat 'm eens zien!', roept mijn swaffelslachtoffer. Met mijn schouders en wenkbrauwen gebaar ik dat ik hem niet begrijp. 'Dat wat uw vrouw lekker vindt...', verduidelijkt hij met een lachende blik van verstandhouding. Ik zet de boodschappen in de auto, haal de worst tevoorschijn en als een beker voor de tweede plaats houd ik 'm met gebogen hoofd hoog boven me. Het gelach is oorverdovend. Als door een olifant geswaffeld rijd ik weg...